
Jurisprudentie
BG4999
Datum uitspraak2008-11-13
Datum gepubliceerd2008-11-25
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4692 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-25
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4692 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verlaten van dienstwoning wanneer het dienstverband eindigt in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
De aanwijzing als dienstwoning is niet stilzwijgend verloren gegaan als gevolg van wijziging van feitelijke omstandigheden. Het bewonen van de dienstwoning was een verplichting voor betrokkene uit hoofde van de aanstelling. Besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht. Publiekrechtelijke rechtshandeling.
Uitspraak
08/4692 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 30 juni 2008, 08/646 en 08/1000 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak:13 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld
Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, en door I. Sixma en J. Kraak, beiden werkzaam bij de gemeente Heerenveen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Zillinger Molenaar, advocaat te Heerenveen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren [in] 1943, was vanaf 1 mei 1959 werkzaam bij de gemeente Heerenveen. Bij besluit van 25 maart 1971 is hij benoemd tot [naam functie] in de [naam park] te [woonplaats]. Aan deze betrekking was de voorwaarde verbonden om de dienstwoning in de [naam park] te bewonen. Tevens was betrokkene belast met het onderhoud van de tuin. Terzake van het bewonen van deze woning en het genot van water is een korting op de bezoldiging toegepast. Daarnaast ontving betrokkene een overwerkvergoeding.
1.2. In het kader van een reorganisatie is betrokkene bij besluit van 6 januari 1997 geplaatst in de functie van vakman woonomgeving in de wijk [naam wijk]. Naar aanleiding van het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij brief van 6 maart 1997 onder meer aan betrokkene medegedeeld:
“Er zijn thans geen plannen om de gemeentelijke woning in de [naam park] te verkopen, en als zodanig kunt u gewoon in die woning blijven wonen. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat u op de momenten dat u thuis bent, inclusief de weekenden, een wakend oog hebt op de tuin, zonder dat er overigens sprake is van verplichte consignering. U ontvangt hiervoor overigens een maandelijkse vergoeding van (momenteel) f 107,45 bruto per maand.”
In het kader van een volgende reorganisatie is betrokkene bij besluit van 20 december 2004 geplaatst in de functie van medewerker wijkteam.
1.3. Bij brief van 12 februari 2007 is betrokkene medegedeeld dat hij de dienstwoning uiterlijk op 21 augustus 2008, wanneer zijn dienstverband eindigt in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, dient te verlaten.
1.4. Bij besluit van 5 februari 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen die brief ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat de woning van betrokkene al geruime tijd niet meer als een ambtelijke dienstwoning kan worden aangemerkt. De brief van 12 februari 2007 bevat dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van betrokkene in zijn hoedanigheid van ambtenaar, maar uitsluitend een mededeling aan betrokkene als huurder van de onderhavige woning.
3. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft geen aanleiding gezien het beroep van betrokkene wegens het niet tijdig indienen van gronden niet-ontvankelijk te verklaren. Anders dan in hoger beroep namens appellant is betoogd, ziet de Raad geen reden dit oordeel voor onjuist te houden.
4.2. Vast staat dat de woning in de [naam park], [adres] te [woonplaats] in het verleden, reeds voordat betrokkene deze woning in 1971 ging bewonen, door appellant was aangewezen als dienstwoning. Appellant was daartoe bevoegd op basis van het destijds geldende Algemeen Ambtenarenreglement en ook heden ten dage heeft appellant op grond van artikel 15.1.18 van de CAR/UWO nog de bevoegdheid een woning als dienstwoning aan te wijzen en een ambtenaar te verplichten in die woning te wonen. De bevoegdheid een woning als dienstwoning aan te wijzen, impliceert de bevoegdheid om die aanwijzing te beëindigen. De Raad stelt vast dat betrokkene bij aanvaarding van de functie van [naam functie], de bewoning van de dienstwoning als verplichting heeft aanvaard. Nadien is geen besluit genomen tot intrekking van die aanwijzing, zodat de in geding zijnde woning formeel nog steeds als dienstwoning geldt. Gebruikmaking van de intrekkingsbevoegdheid wordt door de Raad terughoudend getoetst.
4.3. De stelling van betrokkene dat de aanwijzing als dienstwoning stilzwijgend verloren is gegaan als gevolg van wijziging van feitelijke omstandigheden kan de Raad niet onderschrijven. De Raad acht daarbij van belang dat het bewonen van de dienstwoning een arbeidsvoorwaarde was, een verplichting voor betrokkene uit hoofde van de aanstelling als [naam functie]. Betrokkene was verplicht de woning te bewonen, de tuin te openen en te sluiten en zorg te dragen voor een wakend oog op de tuin, ook in het weekend. Betrokkene ontving voor dat toezicht een maandelijkse vergoeding en voor het overige werd een bedrag van zijn salaris ingehouden als - niet marktconforme - vergoeding voor het woongenot. De enkele omstandigheid dat betrokkene als gevolg van in de loop der jaren doorgevoerde reorganisaties en door gezondheidsklachten feitelijk niet meer werkzaam was in zijn volledige functie van [naam functie], tevens belast met groenonderhoud in de tuin, brengt niet mee dat het karakter van de woning daardoor is veranderd. Appellant had in die omstandigheden mogelijk aanleiding kunnen zien om de aanwijzing als dienstwoning eerder in te trekken, maar heeft daar - zo leidt de Raad uit het verhandelde ter zitting af - in het belang van betrokkene tot nu toe van afgezien. Om die reden heeft appellant bij de in 1.2 genoemde plaatsing als medewerker wijkteam de bewoning van de dienstwoning dan ook vermeld onder de "verworven rechten".
4.4. Bij brief van 12 februari 2007 is de aanwijzing uiteindelijk per 21 augustus 2008 wel ingetrokken, omdat met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een einde komt aan het ambtenaarschap van appellant. Anders dan betrokkene en de rechtbank is de Raad van oordeel dat die intrekking een publiekrechtelijke rechtshandeling is, nu die intrekking berust op de CAR/UWO. Nu het voorts gaat om de wijziging van een arbeidsvoorwaarde van betrokkene is sprake van een besluit als bedoeld in artikel l:3 van de Awb dat ten aanzien van betrokkene als ambtenaar als zodanig is genomen. De rechtbank heeft het bezwaar van betrokkene dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
5. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad een oordeel geven over de houdbaarheid van het bestreden besluit. De Raad is van oordeel dat appellant in het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van betrokkene en het daarmee verband houdende einde van het dienstverband voldoende aanleiding heeft kunnen vinden om de aanwijzing als dienstwoning in te trekken en betrokkene te gelasten de woning te ontruimen. Nu dit besluit betrokkene op 12 februari 2007 is meegedeeld en de datum van ontruiming is gesteld op uiterlijk 21 augustus 2008 kan niet worden gesteld dat betrokkene niet voldoende gelegenheid is geboden om te zien naar andere woonruimte. Voorts is betrokkene een verhuiskostenvergoeding in het vooruitzicht gesteld. Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat appellant niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het bestreden besluit of dat appellant heeft gehandeld in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht of algemene rechtsbeginselen.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het bestreden besluit in stand dient te worden gelaten.
7. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en K. Zeilemaker en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 november 2008.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD